Het particulier onderwijs heeft een lange geschiedenis. Een overzicht vanaf de 19e eeuw.
Particulier onderwijs in de 19e eeuw
In de 19e eeuw werd maar een klein deel van de lagere scholen commercieel geëxploiteerd: in 1850 behoorde 15% van de lagere scholen tot het particulier onderwijs. Overigens moesten ouders toen ook voor openbare scholen schoolgeld betalen. Een uitzondering daarop waren de ‘armenscholen’.
Het voortgezet onderwijs was in de 19e eeuw nog niet helemaal van de grond gekomen. Eigenlijk bestond dat alleen uit de Latijnse school, die in 1850 maar door 1749 leerlingen bezocht werd. De Latijnse school behoorde niet tot het particulier onderwijs.
Vanaf het begin van de 19e eeuw nam de overheidsbemoeienis met het onderwijs toe. Scholen kregen meer taken: het bevorderen van nationale integratie en het voorbereiden op een functie in de industriële economie. Hierdoor kwam er behoefte aan een nieuw soort voortgezet onderwijs. Na de grondwetswijziging van 1848 moderniseerde het onderwijs: de Latijnse school werd vervangen door het gymnasium, de mulo-school, de lagere en hogere burgerschool en de middelbare school voor meisjes.
De groei van het particulier onderwijs bleef in deze tijd beperkt: de meeste scholen waren openbare scholen, gefinancierd door de overheid. Wel werd nog lange tijd een klein bedrag aan schoolgeld van de ouders gevraagd. In 1955 werd dit verplichte schoolgeld afgeschaft.
Het particulier onderwijs verdween in het begin 20e eeuw
De zogenoemde ‘schoolstrijd’ leidde ertoe dat vanaf het begin van de 20e eeuw ook het bijzonder onderwijs door de overheid werd betaald. Deze collectivering van het voortgezet onderwijs ging ten koste van het particulier onderwijs, dat door ondernemers werd geëxploiteerd. Aan het eind van de 19e eeuw waren er nog ouders die de voorkeur gaven aan een particuliere Franse kostschool, maar langzamerhand werden de lage bedragen van gesubsidieerde scholen aantrekkelijker.
Particulier onderwijs op commerciële basis kon zo niet langer concurreren met gesubsidieerde scholen. Het particulier onderwijs verdween in de eerste decennia van de 20e eeuw, met uitzondering van katholieke kostscholen. Deze kostscholen bloeiden op in de eerste helft van de 20e eeuw, maar verdwenen in de jaren zestig.
In omringende Europese landen en in de Verenigde Staten bleef het particulier onderwijs langer bestaan. Deze public schools of private schools hebben zich gedurende de 20e eeuw kunnen handhaven en zijn de laatste jaren zelfs gegroeid. Zo volgde eind jaren tachtig in Engeland 20% van de bovenbouwleerlingen onderwijs op een particuliere school.
Belangstelling voor particulier onderwijs leeft op
De laatste jaren is de belangstelling voor particulier onderwijs weer toegenomen. Met name het aantal particuliere scholen dat onderwijs in de bovenbouw aanbiedt, groeit aanzienlijk. Van de huidige particuliere scholen is Instituut Blankestijn de oudste: deze privéschool werd in 1965 opgericht. In 1977 volgde De Nieuwe School en in de jaren tachtig groeide het particulier onderwijs sterk.
De oprichting van de particuliere scholen was in veel gevallen een persoonlijk initiatief van mensen die in het onderwijs werkzaam waren. Dit initiatief was een reactie op de onvrede onder ouders, onder andere over groter wordende scholen en klassen en minder aandacht voor persoonlijke ontwikkeling van leerlingen.
Instituut Blankestijn ontwikkelde een uniek programma dat landelijke bekendheid kreeg: de laatste twee schooljaren van de bovenbouw werden in een jaar samengevoegd. Dit programma werd vaak aangeboden in het particulier onderwijs, ter voorbereiding op het eindexamen. Pas de laatste jaren bieden privéscholen onderwijs in zowel de onderbouw als de bovenbouw aan.
Nog steeds bieden particuliere scholen de keuze om een volledig vakkenpakket te volgen of alleen deelcertificaten te halen. De vestiging van Winford in Den Haag was in 2004 de eerste privéschool die het gehele curriculum van onder- en bovenbouw op alle niveaus aanbood.
Het particulier onderwijs wordt erkend door de overheid en is dan ook, net als openbaar onderwijs, onderworpen aan het toezicht van de inspectie.
Kleine leerlingenaantallen in particulier onderwijs
Het particulier onderwijs is begonnen met kleine aantallen leerlingen. Zo klein dat de scholen soms op de rand van faillissement balanceerden. Het aantal leerlingen op het Luzac College bijvoorbeeld groeide relatief snel: van 700 in 1988 tot 1328 in 2002. Veel scholen in het particulier onderwijs willen bewust klein blijven om het onderwijskarakter niet aan te tasten.
Enkele scholen werden opgeheven omdat ze te weinig leerlingen hadden om te blijven bestaan. Ook waren er privéscholen die samenwerkingsverbanden met andere scholen aangingen.
Het aantal leerlingen in de bovenbouw van het particulier onderwijs is de laatste decennia toegenomen. In het schooljaar 1988-1989 bezochten in totaal 1368 leerlingen particulier voortgezet onderwijs; in het schooljaar 1998-1999 waren dat er 1685; en in het schooljaar 2002-2003 2284.
De leerlingenaantallen in het particulier onderwijs zijn niet alleen absoluut gegroeid, maar ook relatief, als aandeel van het totaal aantal leerlingen in de laatste klassen van mavo/vmbo, havo en vwo. Er wordt geschat dat in 1988-1989 1 procent van de leerlingen particulier onderwijs volgde, terwijl dat in 2002-2003 was toegenomen tot 1,8 procent.
Bron: Ali de Regt
en Don Weenink, Investeren in je kinderen. Over de keuze voor particulier onderwijs in Nederland. Amsterdam, uitgeverij Boom, 2003.
Meer weten? Koop het boek “Investeren in je kinderen” van Ali de Regt.